Een bespiegeling voor het tijdschrift 'Inzicht' over het thema 'ethisch handelen'.
Op een gure herfstdag fiets ik door de verlaten polder en mijn oog valt op een leeg verdraaid bierblikje in de nog groene berm. Even verderop zie ik een anderhalf liter pak van een goedkoop merk vruchtensap liggen, eveneens verwrongen. “Pubers” denk ik terwijl ik langs fiets, en “Wie gaat dat opruimen? Niet aannemelijk dat de gemeente tot in deze uithoeken zal schoonmaken. Ook niet aannemelijk dat een voorbijganger het mee zal nemen. Jammer van die mooie groene berm.” Tot mijn eigen verbazing (ik ben geen milieu activist) keert mijn fiets zich en rij ik even later met de verpakkingen onder mijn snelbinders door.
Waar kwam deze impuls vandaan? Uit een aangeleerd gebod: Gij zult uw land niet bevuilen? En daarbij ook de rommel van uw naasten opruimen? Uit de drang een nobele bijdrage te leveren aan de vervuiling van de planeet? Of uit de spontane realisatie dat ik het ben die hier fiets, dat de gedachte in mij opkomt en dat deze handen het klusje moeiteloos geklaard hebben voor ik er zelf goed erg in heb?
Hele religieuze tradities en filosofische systemen hebben zich door de eeuwen heen gevormd rond ethisch handelen. Andere spirituele stromingen houden zich verre van enige morele aanwijzing. Hoe zit dat in deze wereld van polariteiten? Is het mogelijk het goede te behouden en permanent af te rekenen met het slechte? En wie oordeelt wat wat is?
“...Hoe meer men het goede buiten zichzelf zoekt als iets dat verworven moet worden, hoe meer men geconfronteerd wordt met de noodzaak de aard van het goede te bediscussiëren, bestuderen, te begrijpen en analyseren. En hoe meer men daarmee verzeilt raakt in abstracties en in de verwarring van tegengestelde meningen. Hoe meer 'het goede' objectief geanalyseerd en benaderd word als iets dat verkregen moet worden door speciale ingewikkelde technieken, hoe minder waarachtig het wordt. En hoe verder het van huis raakt als een abstractie, als onbereikbare toekomstmuziek.
Het gevolg is dat men zich nog meer gaat richten op de technieken zelf. 'Het goede' wordt steeds moeilijker en onbereikbaarder, de middelen nog ingewikkelder en complexer, en uiteindelijk blijkt het zo een uitputtende zaak dat men het maar vergeet. De noblesse van een praktiserend aanhanger van de leer van 'het goede' wordt in realiteit een devotie voor het systematisch beoefenen van zinloze middelen die nergens toe leiden. In feite is dit niets anders dan georganiseerde wanhoop: het door de moralist gepredikte en vereiste 'goede' wordt uiteindelijk het kwade, te meer omdat het hopeloze najagen ervan afleidt van de ware goedheid die men al bezit, die men nu negeert of zelfs veracht.”
De uitweg is de in-weg, helemaal tot hier waar geen 'ik' bestaat, geen handelen en ook geen 'goed'. De berm is het universum. Groen gras en verdraaid blik, in essentie niet verschillend van elkaar. En het gevoel van disbalans. Waar vandaan? Weet niet. Zacht maar duidelijk is de impuls tot actie. Zijn er andere handen dan de deze?
Als goedheid liefde betekent, liefde voor al wat is, pretentieloze liefde voor landschap, dier en mens, dan leg ik de wereldse dilemma's hier te ruste: “... want liefde ziet door mijn ogen de wereld en mijn voeten dragen haar rond.”
Karin M Visser, November 2013
*Citaat 1: The Way of Chuang Tzu, Thomas Merton
Previous Next