Capaciteit en de wonderbaarlijke wereldvar jslang
Gepubliceerd in InZicht September 2016
Deze vreemde wonderbaarlijke wereld, hoe hou ik van haar en hoe laat ze me lijden. De kersenboom gehuld in haar kleed van witte bloesem, de kat met alle vier poten uitgestrekt in opperste relaxatie en een weerloos nog levend jong vogeltje in de tuin, de helft van de hoofdhuid weggepikt door een hongerige ekster. Schoonheid, tevredenheid, afschuw en pijn, ze stromen allemaal springlevend door me heen. Kan ik mezelf wijsmaken dat dit geen realiteit is maar een illusie?
Om dit te geloven moet ik mijn zintuigen, gevoelens en gedachten ontkennen. Misschien zou het mijn leven dragelijker maken maar het zou het ook ontdoen van de jus, van de passie voor dit grote levensavontuur. Want, al zeg ik dit niet altijd van harte, het is een voorrecht om een leven en tijd te hebben.
Waar komt dat idee van tegenstelling tussen realiteit en illusie vandaan? Nergens om me heen zie ik een muur die ze in compartimenten van elkaar scheidt. De ervaring van dit wat nu is speelt zich in volmaakte eenheid af, ongeacht de inhoud van wat dit moment presenteert. Wat voor mij mist in de schijnbare tegenstelling is de plaatsing. Waar is die plek waar realiteit en illusie samenvallen en de paradox is opgelost? Om die te vinden traceer ik de wereld terug tot haar oorsprong. En om een antwoord te vinden waarvoor ik 100% garant kan staan moet ik het persoonlijk kunnen testen elk moment weer. Hier is mijn experiment:
Ik wijs naar de luie kat en zie daar vorm, kleur, begin en einde. Dan draai ik mijn vinger 180 ° om en wijs naar de plek hier vanwaaruit dat waargenomen wordt. Hier zie ik eigenlijk niets, zeker niets wat met kleur, vorm of begrenzing te maken heeft. Daar is alles benoembaar, hier valt het labelen stil. Is daar en hier van elkaar te scheiden? Nee, naar mijn observatie valt het naadloos samen. Kan ik één van de twee realiteit noemen en de ander illusionair? Ik zie geen verschil. Ik zie wel dat alles daar in voortdurende beweging is en niet permanent, maar dat maakt het niet minder echt in het moment.
Het woord illusie, in sommige tradities gebruikt om de steeds veranderende wereld aan te duiden, snijdt voor mij geen hout. Liever verwoord ik het zo: dit hier is pure capaciteit voor alles daar. Dan begrijp ik Ramana Maharshi als hij zegt, “Een gerealiseerd iemand huilt met de huilenden, lacht met de lachenden, speelt met de spelers, zingt met de zangers, en geeft het lied tijd – wat heeft hij te verliezen?”
Niets, want oorsprong en manifestatie vallen samen in de ene ervaring die nu is. Sterker nog: het is een wonder dat de schepping er überhaupt is. Ze bestaat dankzij het feit dat ik er ben als bewustzijn en capaciteit ben voor haar: zonder mij geen universum. Geen persoonlijk bewustzijn, maar universeel bewustzijn, immers hier in de binnenste kern is er niets van mij over.
“De schepping is een eerbetoon aan ons” zei Rabia, een Sufi meesteres. In al haar schoonheid en verschrikking welt het in Mij op, als een levend kunstwerk. Wat anders kan ik zeggen dan “Wauw” met Hafiz:
“Waar komt de ware poëzie vandaan? Van verliefde zuchten in het vochtig donker, vrijend met spirit of vorm. Waar woont poëzie? In het oog dat zegt, ”Wauw!” In de overstelpende pracht die elk gezond verstand kent als het zich realiseert – onze levensdans duurt maar een paar magische minuten. In het hart dat zegt, dat uitschreeuwt, “Ik ben zo donders levend!”
Karin Visser Aug 2016